Gisteren een mooie dienst meegemaakt. Een Michaëlsviering in de Grote Kerk van Zwolle.
Reinier zong met de cantorij. Mooie liederen. Eén ervan was speciaal voor hen gecomponeerd. Speciaal voor die viering. Een viering rond psalm 57. Ik vond de overdenking ook heel mooi. Geschreven en verteld door Theologiestudent, en cantorij-bas, Jan Jaap Stegeman.
Bedankt Jan Jaap!
"Neem nou bijvoorbeeld de eindeloze klei. Ik moet dat preciezer zeggen: neem nou bijvoorbeeld Paesens en Moddergat. Aan het eind van de wereld in het noordelijkste puntje van Friesland. Twee dorpjes: Paesens en Moddergat. Een handvol huisjes, tien boerderijen, een gemaal en misschien een kerk. Daar klom ik de dijk op.
Een eindeloze vlakte strekte zich uit. Er liepen scheuren door de kurkdroge klei. Een meeuw krijste in de verte, waar roerloos de grijze zee lag te wachten. Toen wist ik het zeker: iedereen is alleen. En zeker als je doodgaat.
Ik was tien. Daar op de dijk, was nergens beschutting. En zo is het ook: er is nergens beschutting. Ik sloeg op de vlucht. Zo kan een mens niet leven. Dus bouwde ik een huis, tegen het geraas van de wind, tegen de wanhoop en de onrust. Maar vooral: tegen de oneindigheid van de weilanden, de vlaktes tegen de weidsheid van de hemel: lucht, zover je kan kijken. En na die lucht: nog meer lucht, een leeg zwart heelal , een moddergat waarin alles verdwijnt.
In die oneindigheid kan je niet wonen. Dus ik bouwde een huis. Vier muren met een dak, als grens tegen de hemel, met daarbinnen, iets wat leek op beschutting. Maar ik was nog niet veilig. Ik werd verzwolgen in de stroom van de tijd. De tijd als een wilde rivier. Soms zag ik dat op televisie. Kolkende watermassa’s met misschien mensen daarin, huizen, auto’s, poezen. Genadeloos en zonder aanzien des persoons raasde het water over de aarde. Zo doet ook de tijd. Zonder besef van mensengezichten, dierbare plekken of herinneringen rukt hij ons van onze plaats.
Dus ik sloeg op de vlucht, maar nu voor de tijd. Ik wierp walletjes op, afscheidingen, in de vorm van heilige dagen, zoals mijn verjaardag, en die van Jezus, het dorpsfeest of de bevrijding. Feesten geven reliëf aan de tijd, een profiel aan de vormloze massa. Feesten zijn de huizen van de tijd. Niet alle dagen hetzelfde, maar bepaalde tijden en momenten vieren als een daad van verzet tegen het geweld van de tijd. In feesten vond ik iets wat lijkt op veiligheid, op beschutting.
Dan lees ik David, psalm 57: ‘de laatste beschutting waar ik nog kan gaan, dat ben jij’. Hij roept de hoge hemel toe God met zijn goedheid zo hoog als de hemel. God, de oneindige. De oneindige, dat is, zou ik zeggen daar op de dijk bij Paesens en Moddergat wel de laatste tot wie ik me zou willen wenden. De oneindige, alsof daar iets van geborgenheid of beschutting van te verwachten valt.
Bedankt Jan Jaap!
"Neem nou bijvoorbeeld de eindeloze klei. Ik moet dat preciezer zeggen: neem nou bijvoorbeeld Paesens en Moddergat. Aan het eind van de wereld in het noordelijkste puntje van Friesland. Twee dorpjes: Paesens en Moddergat. Een handvol huisjes, tien boerderijen, een gemaal en misschien een kerk. Daar klom ik de dijk op.
Een eindeloze vlakte strekte zich uit. Er liepen scheuren door de kurkdroge klei. Een meeuw krijste in de verte, waar roerloos de grijze zee lag te wachten. Toen wist ik het zeker: iedereen is alleen. En zeker als je doodgaat.
Ik was tien. Daar op de dijk, was nergens beschutting. En zo is het ook: er is nergens beschutting. Ik sloeg op de vlucht. Zo kan een mens niet leven. Dus bouwde ik een huis, tegen het geraas van de wind, tegen de wanhoop en de onrust. Maar vooral: tegen de oneindigheid van de weilanden, de vlaktes tegen de weidsheid van de hemel: lucht, zover je kan kijken. En na die lucht: nog meer lucht, een leeg zwart heelal , een moddergat waarin alles verdwijnt.
In die oneindigheid kan je niet wonen. Dus ik bouwde een huis. Vier muren met een dak, als grens tegen de hemel, met daarbinnen, iets wat leek op beschutting. Maar ik was nog niet veilig. Ik werd verzwolgen in de stroom van de tijd. De tijd als een wilde rivier. Soms zag ik dat op televisie. Kolkende watermassa’s met misschien mensen daarin, huizen, auto’s, poezen. Genadeloos en zonder aanzien des persoons raasde het water over de aarde. Zo doet ook de tijd. Zonder besef van mensengezichten, dierbare plekken of herinneringen rukt hij ons van onze plaats.
Dus ik sloeg op de vlucht, maar nu voor de tijd. Ik wierp walletjes op, afscheidingen, in de vorm van heilige dagen, zoals mijn verjaardag, en die van Jezus, het dorpsfeest of de bevrijding. Feesten geven reliëf aan de tijd, een profiel aan de vormloze massa. Feesten zijn de huizen van de tijd. Niet alle dagen hetzelfde, maar bepaalde tijden en momenten vieren als een daad van verzet tegen het geweld van de tijd. In feesten vond ik iets wat lijkt op veiligheid, op beschutting.
Dan lees ik David, psalm 57: ‘de laatste beschutting waar ik nog kan gaan, dat ben jij’. Hij roept de hoge hemel toe God met zijn goedheid zo hoog als de hemel. God, de oneindige. De oneindige, dat is, zou ik zeggen daar op de dijk bij Paesens en Moddergat wel de laatste tot wie ik me zou willen wenden. De oneindige, alsof daar iets van geborgenheid of beschutting van te verwachten valt.
Voor David is God als de grot waar hij schuilt, als de schaduw van een vleugel. Zou het misschien dan toch zo zijn, dat ik toebehoor aan de oneindigheid? Dat ik daarvoor niet bang hoef te zijn? Dat, als ik ga zingen, het licht van de morgen over mij opgaat?"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten