De zon kwam op en de krekel zat in het gras, aan de rand van het bos. Hij had geslapen en wreef zijn ogen uit. Er lag dauw op het gras en in de struik weefde de spin een klein, glinsterend web. De krekel keek naar de horizon, waar juist iets roods bovenuit kwam. Zou dat de zon zijn? dacht hij. Of zou het misschien iets anders zijn? Verontrust keek hij naar het grote rode ding dat langzaam groter werd. Hij fronste zijn wenkbrauwen en liep langs het bos.
Na een tijd kwam hij de tor tegen.`Dag tor,' zei de krekel.`Dag krekel,' zei de tor.`Weet jij misschien wat daar omhoogklimt?' vroeg de krekelen hij wees naar de horizon.` Dat is de zon,' zei de tor.
`De zon...' zei de krekel. `Weetje dat zeker? Twijfel je niet?' De tor aarzelde even. `Het is de zon,' zei hij. 'Tenminste...' De krekel sprong de lucht in. `je twijfelt! je twijfelt!' riep hij.` En ik twijfelde ook al! We twijfelen dus allebei! Dan is het vast iets anders! 'Toen de schildpad even later ook twijfelde, wist de krekel het zeker: het was niet de zon, maar iets anders wat in de verte langzaam boven de bomen uit klom. Want als het de zon wel was dan zou niemand twijfelen, dat wist hij zeker. Met grote passen liep hij door het bos.`Dat is de zon niet,' zei hij tegen iedereen die hij tegenkwam, terwijl hij naar het ding in de hemel wees, dat steeds hoger klom.`O nee?' zeiden de dieren.`Nee,' zei de krekel. `Wat het wel is weet ik niet. Maar het is niet de zon. Dat is zeker.
Verbaasd bleven de dieren staan en keken de lucht in. Het onbekende ding scheen en was warm en oogverblindend. Maar dat kon toeval zijn, meende de kever. Of tijdelijk, zei de otter. Met onbekende dingen weet je zoiets nooit. Tegen het eind van de middag wist iedereen dat de zon niet scheen die dag, maar iets anders. Zelfs de aardworm en de mol, diep onder de grond, wisten het, en het vuurvliegje in het struikgewas, en de inktvis op de bodem van de zee. `Hè, hé,' zei de aardworm tegen de mol. `Eindelijk eens iets anders in de lucht.' `Ik hoop wel dat het zwart is,' zei de mol. Maar toen hij nieuwsgierig zijn hoofd boven de grond uit stak zag hij niets zwarts hangen, maar iets groots en schels, en trok hij snel zijn hoofd weer terug. `Het is geen verbetering,' zei hij tegen de aardworm. `Nee,' zei de aardworm. Op verbeteringen rekende hij nooit.
Tegen de avond ging het onbekende ding onder en werd het schemerig in het bos. `Het is wel gewone schemering,' zeiden de dieren tegen elkaar. Ze waren het daar allemaal over eens. Aan de rand van het bos trok de krekel een grasspriet over zich heen en dacht: ik ben heel benieuwd wat er morgen opkomt. Hij fronste zijn wenkbrauwen en dacht: als er iets opkomt...
Maar toen hij de volgende ochtend wakker werd kwam de zon net boven de horizon uit. De krekel keek en zag dat het de zon was. Daar is geen twijfel aan! dacht hij. Hij maakte een paar vrolijke sprongen in het zachte ochtendlicht. Ik heb trouwens genoeg van twijfelen, dacht hij en hij nam zich voor nooit meer te twijfelen, wat er ook vanachter de horizon tevoorschijn kwam. Hij holde langs het bos en riep: `De zon! De zon!' en wees hem iedereen die wakker werd aan. `ja,' zeiden de dieren opgelucht. `Het is de zon.'
Ze gingen in het gras onder de bomen liggen of in het struikgewas zitten en lieten de zon op zich schijnen of vielen in slaap van louter tevredenheid.
Toon Tellegen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten